vrijdag 4 februari 2011

Industriële productie in een industriële jas


Het zit de boer niet mee, maar alles wat hij ruimtelijk doet, ziet de passant. Dat de voorbijganger zeker niet altijd gecharmeerd is van datgene hij of zij ziet, is een understatement. OK, ik moet niet overdrijven, maar de ethiek van de vlees- en zuivelproductie en de daarbij behorende jas liggen onder vuur. Zeker met de schraalheid en smakeloosheid die stallenbouw en vermesterontwikkelingen eigen is. Hoezo landschappelijke en ruimtelijke inpassing? Dat laatste kan ik de agrarisch ondernemer niet verwijten. Het is eerder de tenenkrommende ruimtelijke ordening van de overheid. Grote unheimisch verlaten stallen die als printplaten kaal tegen de weg aangedrukt liggen. Geen mens of dier te bekennen. Een rit over de Midden-Peelweg leert ons wat dat betreft heel veel.
De voorbijganger, van stedeling tot agrariër, verlangt bij de aanblik vaak terug naar het gemengd agrarisch familiebedrijf. Maar laat ik mijzelf niks wijs maken, want de grote eigentijdse stallen zijn wel degelijk een betere huisvesting voor de dieren en aangenamer voor de mens. Ruimer, gezonder, geurvriendelijker, innovatiever. En wees eerlijk, waar zou jij voor kiezen? of het comfortabele, ruime en foeilelijke hotel of het krakkemikkig vochtig, gehorige en versleten pension?

Stinkende megastallen

Laatst beweerde iemand dat wij de agrarische ondernemers accepteren als hun bedrijvigheid niet meer stinkt. Daar ben ik het niet mee eens. Dat een gemiddeld intensief veebedrijf stinkt behoeft geen betoog, maar meld ik er maar meteen bij, dieren ruik ik steeds minder. Daar zorgen die o zo lelijke luchtwassers wel voor. Opmerkelijk is wel dat een chemische wasser ook ondefinieerbare chemische luchtjes verspreid. Of dat nou een verbetering is waag ik te betwijfelen. Dan toch liever de ouderwetse mestlucht van vroeger. En of ik nou ziek wordt van fijnstof en andere nare stofjes, dat moet nog maar blijken. Waar ik nou echt ziek van word zijn de smakeloze grote stallen die kaal en schraal in het landschap liggen. Wees nu eerlijk, dat accepteert toch niemand.

Een maatschappelijke kloof

Binnen de economisch-maatschappelijke ontwikkeling en ruimtelijke verstedelijking van Brabant heeft de mechanisering en schaalvergroting van de agrarische sector geen plaats meer. De verwevenheid tussen stad en land groeit met de dag. De gemiddelde woonkern is in omvang en sociale ontwikkeling allang het dorp van Wim Zonneveld ontstegen. Gelijktijdig functioneert iedere stad al ver buiten de formele gemeentegrens. De 'burger', wat een nare vage term is dat toch, staat met de dag verder af van de agrarisch ondernemer. Het keren tegen de hand die je voedt is of een daad van paniek of omdat de hand niet meer financieel voedt. En dat laatste geldt meer en meer voor de relatie boer en burger. Gemert-Bakel bijvoorbeeld profileert zich nog maar al te graag als plattelandsgemeente, maar het gros van de werkende mensen verdient het geld in de stad of stedelijk gerelateerde activiteiten, zoals banken, zorginstellingen, ziekenhuizen en de IT-sector. En het verontrustende daarbij is, slechts een deel van de mensen die werken in de agrarische sector spreken Nederlands. Niet dat ik dat zo erg vind, maar het maakt de kloof alleen maar groter. Wel zou je kunnen zegen dat de agrarische ondernemer al lang internationaal onderneemt, ook al is hij of zij bij wijze van spreken nog nooit de gemeente uit geweest. De tijd is rijp voor iets stedelijks tussen de stallen: een Oost-Europees megataleninstituut!